Duellerende profeten

Bijbelschets bij Jeremia 27 en 28

We schrijven het jaar 594 voor de geboorte van Christus. Vier jaar geleden capituleerde Jeruzalem voor koning Nebadnessar van Babylonië, wiens legers de stad hadden omsingeld. Koning Jojachin werd als balling weggevoerd, samen met iedereen die ook maar iets voorstelde in de stad. Hovelingen, ambtenaren, soldaten, handwerkslieden en smeden werden meegenomen, alle kostbaarheden uit de tempel en het koninklijk paleis in beslag genomen. Een oom van Jojachin werd aangesteld aan als koning in diens plaats. Zelfs over zijn eigen naam had hij geen zeggenschap. Op last van Nebukadnessar werd die veranderd in Sedekia (2 Koningen 24:10-17). Het koninkrijk Juda is hiermee een vazalstaat geworden, maar op het moment van schrijven gloort er enige hoop. In Egypte is een nieuwe farao opgestaan die bereid lijkt Israël en haar buurlanden te steunen mochten die in opstand willen komen. De aanwezigheid van gezanten uit Edom, Moab, Ammon, Tyrus en Sidon in Jeruzalem zou kunnen duiden op diplomatiek overleg in die richting. Hoe dan ook wordt binnen Juda een discussie gevoerd over de vraag of het wel of niet zal rebelleren.

Tegen deze achtergrond treden twee profeten op in Jeruzalem. De eerste luistert naar de naam Jeremia. In opdracht van de HEER maakt hij houten jukken, die hij laat bezorgen bij de in Jeruzalem aanwezige gezanten. Zijn boodschap is het opgelegde juk niet af te werpen. Een dergelijke onderneming is gedoemd te mislukken. Ze zal genadeloos worden afgestraft. Buigen onder het opgelegde juk is de enige manier om ongestoord in het eigen land te kunnen blijven wonen. Je zou dit een kras staaltje realpolitik kunnen noemen, ware het niet dat Jeremia dit alles brengt als woord van de HEER. Als Hij besloten heeft deze landen in de hand van koning Nebuknessar te geven, is het zinloos je daartegen te verzetten.

Verwarrende situatie
In datzelfde jaar treedt er een tweede profeet op. Hij luistert naar de naam Chananja (God is genadig). Zijn boodschap staat diametraal tegenover die van Jeremia. We treffen hem aan in de tempel, waar hij spreekt ten overstaan van de daar aanwezige priesters en het verzamelde volk. Hij kondigt aan dat de HEER van de hemelse machten het juk van de koning van Babylonië zal breken. De kostbaarheden uit de tempel zullen binnen twee jaar zijn teruggebracht. De weggevoerde koning zal samen met alle andere ballingen terugkeren naar Jeruzalem. Al met al een verwarrende situatie. Twee elkaar uitsluitende waarheden worden verkondigd in naam van dezelfde HEER. Het is een probleem waartoe gelovigen van alle tijden zich te verhouden hebben. De bron waar beide profeten zich op beroepen is niet algemeen toegankelijk. Hun waarheidsclaim is niet rechtstreeks te verifiëren.

Toch doet Jeremia een poging hier een serieus gesprek over te voeren. Er is ruimte voor een zekere argumentatie rond het al dan niet geopenbaarde. De reactie die hij geeft bestaat uit drie delen. Hij zet in met de wens dat de woorden van Chananja uit zullen komen. ‘Amen! Laat de HEER dat doen. Hopelijk laat hij jouw profetie uitkomen en brengt hij al het tempelgerei en alle ballingen uit Babylonië naar deze stad terug.’ Er hoeft dus geen discussie te zijn over de wenselijkheid van het door Chananja geschetste scenario. Het punt is niet dat Jeremia dit niet zou willen. Hij laat zich graag in het ongelijk stellen. Ook Jeremia ziet uit naar de terugkeer van de ballingen en een als vanouds gevierde liturgie in de tempel. Sterker nog, ook hij weet van terugkeer te spreken maar die is volgens Jeremia niet op een termijn van twee jaar te verwachten (zie Jeremia 29).

Zijn tweede punt is dat profeten niet optreden in een isolement maar staan in een traditie. ‘Sinds mensenheugenis hebben de profeten die voor jou en mij hebben geleefd tegen veel landen en machtige koninkrijken niets dan oorlogen, onheil en pest geprofeteerd.’ Continuïteit met het spreken van eerdere profeten is een argument in een gesprek over openbaring. We mogen ervan uitgaan dat dit ook voor Chananja van belang zal zijn geweest. Hij staat in een traditie waarin de onvoorwaardelijke trouw van de HEER aan David en Jeruzalem werd beleden (vgl. Psalm 46 en 48). Wellicht heeft de wonderbaarlijke bevrijding van Jeruzalem ten tijde van Jesaja een eeuw eerder hem ook geïnspireerd. Jeremia staat in een andere traditie, waarin er sancties staan op ontrouw aan het verbond: oorlog, onheil en pest. Het doen en laten van mensen kan niet zonder consequenties blijven. Het is zeer wel mogelijk ondergang over jezelf af te roepen. Ground zero is ook voor Jeruzalem niet ondenkbaar.Uit onze keuzes blijkt waar wij wel of niet in geloven

Tegelijkertijd beseft Jeremia dat niet alles gezegd is met de doorgaande lijn van de traditie. Het behoort tot de vrijheid van de HEER het ongedachte te doen, maar daar kan je niet bij voorbaat staat op maken. ‘Van een profeet die voorspoed en vrede profeteert, weten we pas dat hij inderdaad door de Heer gezonden is als zijn woorden uitkomen.’ Het uiteindelijke gelijk of ongelijk van profeten wordt uitgewezen door de loop van geschiedenis. Het ongelijk van Chananja is met de verwoesting van stad en tempel in 586 voor Christus bewezen. Lastiger is het in datzelfde gegeven het definitieve gelijk van Jeremia te lezen. Een andere duiding van hetzelfde gebeuren blijft mogelijk. Uiteindelijk bestaan er geen sluitende geschiedkundige bewijzen voor openbaring. Volgens Paulus wandelen wij door geloof en niet door aanschouwen. Dat neemt niet weg dat wij ook zonder het einde van de geschiedenis te kennen wel keuzes hebben te maken, en in die keuzes blijkt waar wij wel of niet in geloven.

Zoals Mozes
Chananja heeft niet het geduld de door hem zelf genoemde termijn van twee jaren af te wachten. Het juk waar Jeremia blijkbaar al die tijd mee heeft rondgelopen neemt Chananja van diens nek. Ten overstaan van de priesters en het verzamelde volk breekt hij het in stukken. Een theatraal gebaar waarmee Chananja zijn eigen boodschap onderstreept. Jeremia verlaat zonder nog iets te zeggen het toneel van het tempelplein. Pas enige tijd later ontvangt hij een nieuwe openbaring. Het houten juk dat gebroken is wordt vervangen door een ijzeren exemplaar dat niet te breken is. De boodschap die hij uiteindelijk aan Chananja brengt is echter een andere dan die hem opgedragen is. Hij zegt Chananja de dood aan, omdat hij met zijn woord het volk valse hoop heeft gegeven. Jeremia heeft op dit punt iets weg van Mozes, die in de woestijn de opdracht krijgt de steen toe te spreken, maar erop slaat om het water te laten stromen. Het verhaal eindigt omineus met de dood van Chananja in datzelfde jaar, zonder nadere toelichting.

In het Anglicaanse lectionarium is alleen de eerste reactie van Jeremia op Chananja opgenomen om gelezen te worden in de liturgie. Blijkbaar acht men dat van blijvende waarde voor de geloofsgemeenschap. De kritiek zou kunnen zijn dat men op die manier om de lastige teksten heen leest. Toch kan ik de keuze van het lectionarium goed volgen als ik denk vanuit het midden van Schriften. Het kruis laat zien hoe kwetsbaar het geopenbaarde Woord is in de wereld. Op tijdgenoten heeft de dood van Chananja overigens ook geen blijvende indruk gemaakt. Koning Sedekia was een twijfelaar, maar heeft zich ten langen leste toch laten overtuigen het juk van koning Nebukadnessar af te werpen, met alle desastreuze gevolgen van dien.

H.S. Mosterd MA is theoloog en predikant van de Adventkerk (PKN) in Amersfoort.