Calvijn

Biografie
Bernard Crottet

Het is een intrigerende en haast onmogelijke zaak met de biografie van Calvijn [1]. Hoe te schrijven over de persoon van een man, die zo zwijgzaam was over zichzelf en over wie de bronnen mankeren over de cruciale momenten in zijn leven, vooral in zijn ontwikkelingsjaren? Een man, over wie zoveel legende en laster werd uitgespreid en die nog altijd hetzij vereerd hetzij verguisd wordt? Een man, wiens naam blijvend verbonden is met de enorme beweging die door hem in gang gezet werd, het calvinisme, terwijl ‘calvinistisch’ een term geworden is die zoveel afschuw oproept? Wat was hij voor een mens, zo verscholen achter zijn werk? Van Luther is vrijwel alles voor de historicus beschikbaar. Zijn beroemde tafelgesprekken (Tischredenen) zijn een rijke bron van informatie over iemand die zijn hart op zijn tong had en wiens persoon nooit achter zijn werk is verdwenen. Terwijl men van Calvijn de man van het éne boek, de Institutie, heeft gemaakt, waarvan een beperkt aantal citaten altijd de ronde doen, waaruit blijkt dat ook dit werk maar heel weinig in zijn ontwikkeling via de verschillende edities en in de beide talen, Latijn en Frans, bestudeerd is. Een goede uitgave van de brieven staat nog in de kinderschoenen en de preken zijn nog steeds niet allemaal uitgegeven, laat staan grondig onderzocht. De uitgaven van de Registres du Conseil, de Registres du Consistoire zijn in gang gezet, uiterst belangrijk om de precieze rol van Calvijn in Genève vast te kunnen stellen en wat men nu wel en niet op zijn conto kan schrijven. De interpretatie van het werk van Calvijn is nog steeds vol van constructies, hetzij vanuit klassieke filosofie, hetzij vanuit de scholastiek, hetzij vanuit latere ontwikkelingen. Calvijn werd de tiran van Genève en de uitvinder van de verschrikkelijke predestinatieleer, beide te verklaren uit een minimum aan kennis van Calvijn zelf en van de werkelijke omstandigheden in Genève. Omdat wij veel te weinig weten van de geesteswereld waarin hij opgroeide en zelf tot ontwikkeling kwam, wordt Calvijn gemakshalve, vanwege enkele citaten uit de Institutie en met het vleugje kennis van Griekse filosofie dat men heeft, tot platonist uitgeroepen. Om zijn eerste geschrift over Seneca wordt hij tot een aanhanger van de Stoa verklaard. En omdat wij – niet te vergeten – veel te weinig kennis hebben van de taal waarvan Calvijn zich bedient, die mede door hem gevormd werd, en veel te weinig van zijn Franse contextualiteit, worden al deze constructies tot op vandaag toe telkens weer gepresenteerd.
Bernard Crottet, een bekwaam Frans historicus, heeft een belangwekkende biografie gepubliceerd (Parijs, 1995), die nu in het Nederlands beschikbaar (vertaald door Kornelis Boersma) is gekomen. Het is in het moderne Calvijn-onderzoek van de laatste decennia de vierde poging. Het boek van de Engelse theoloog T.H.L. Parker is nog altijd een sympathiek en solide werk dat berust op een grondige kennis van de bronnen, maar is in ons land vrijwel onbekend gebleven (John Calvin. A biography, Philadelphia, 1975). De Amerikaan W.J. Bouwsma, een vooraanstaande onderzoeker van de renaissance heeft met zijn John Calvin. A sixteenth century portrait (Amsterdam, 1991), een gewaagde studie, grote furore gemaakt en voorgoed een wending in het onderzoek gebracht en de vraag naar de mens Jean Calvin achter zijn theologie voorgoed en onontwijkbaar aan de orde gesteld. De evangelikaal Alister McGrath (A life of John Calvin. A study in de shaping of western culture, Oxford, 1990) heeft met zijn vlotte pen ook over Calvijn geschreven en ook dat boek is in het Nederlands vertaald. Echter zijn werk berust niet op solide kennis van de primaire bronnen en voornamelijk op secundaire literatuur. Het boek dat onze landgenoot Heiko A. Oberman beloofde te geven is door zijn ontijdig heengaan helaas niet geschreven. Wel hebben wij van hem postuum een torso, The two Reformations (Berlijn, 2003), dat de schakel legt tussen Luther en Calvijn, en een aantal belangrijke minora die nog gebundeld zullen worden.
Het is duidelijk dat iedere auteur niet alleen een kind van zijn tijd en milieu is, maar ook in zekere zin beperkt wordt door zijn eigen ontwikkeling en ervaringshorizon. Parker, een echte Engelse geleerde, geeft blijk van een jarenlange omgang met de bronnen. Hij was één der eersten die het belang van de preken van Calvijn inzag. Bouwsma, een Amerikaan van Nederlandse en orthodoxe komaf, was een leidende figuur in het rénaissance-onderzoek, dat door toedoen van Hitler en zijn nazi’s uit Duitsland is verdwenen en daarna in Amerika een zeer hoge vlucht heeft genomen. Het is op zich reeds opmerkelijk dat een geleerde als Bouwsma zich tot Calvijn gewend heeft. Met zijn studie heeft hij de aandacht van de wereldpers getrokken en zo de aandacht op Calvijn gevestigd, een heel andere Calvijn dan eerder zowel door vrienden als vijanden van Calvijn was getekend. Echter de twee-mens, zoals hij Calvijn geportretteerd heeft, is niet de echte mens Calvijn en ondanks de ongelofelijke kennis van de bronnen waarover Bouwsma beschikt, worden zijn citaten te vaak gelezen vanuit zijn schema van de twee-mens, ingekneld tussen de abyssus (= afgrond) en labyrintus (= doolhof). Maar het is een vondst van grote importantie dat Bouwsma het belang van deze begrippen voor het verstaan van de mens Calvijn op tafel heeft gelegd.
Nu heeft de Fransman Crottet zijn biografie gepresenteerd. Crottet is een historicus die reeds grote naam gemaakt heeft door tal van studies en die over een enorme kennis beschikt van belangrijke secundaire literatuur (voor een niet-Fransman veel moeilijker bereikbaar) én die daar zeer getalenteerd een select gebruik van maakt. Het is niet zo dat Crottet ons overspoelt met een grote hoeveelheid secundaire literatuur over Calvijn (waardoor wij meer leren over deze auteurs dan over Calvijn), hij werkt voornamelijk vanuit de bronnen zelf, maar hij brengt een aantal studies te berde over allerlei figuren en omstandigheden in het Frankrijk van de 16e eeuw waardoor een veel beter licht valt op de contextualiteit van Calvijn. Dat betekent dat ieder die serieus met Calvijn kennis wil maken, momenteel vooral is aangewezen op het werk van Crottet, hoewel men daarnaast eveneens het werk van prof. W. van ’t Spijker te Apeldoorn, onderdeel van Die Kirche in ihrer Geschichte (Göttingen, 2001), dient te bestuderen. Ik noem tegelijk de theoloog Van ’t Spijker naast de historicus Crottet, omdat toch hier en daar een lacune van theologische kennis bij hem om de hoek komt kijken. Hoezeer het ook terecht is dat de historicus zich bij zijn leest houdt en vooral strikt historisch te werk gaat, wie over Calvijn schrijft dient niet alleen een schat van historische informatie tot zijn beschikking te hebben, maar ook thuis te zijn in de filosofie, het bijbels humanisme, de filosofia christiana van de rénaissance en niet te vergeten op de hoogte te zijn van de ontwikkeling van de juridische studie in dat tijdvak. Hij moet ook begrip hebben voor de theologische vragen waar Calvijn voor gesteld werd. Een zekere lacune in dit opzicht laat zich bij Crottet niet loochenen en daarom is het belangrijke werk van Van ’t Spijker daarnaast onmisbaar en gelukkig ook beschikbaar. Met deze twee boeken in de hand kan men werken van vele secundaire schrijvers gerust vergeten, hoewel de biografie van Parker altijd nog de moeite waard is, al was het alleen al om de eigenzinnige chronologie die hij van het leven van Calvijn opstelt. Het is altijd verfrissend wanneer iemand doet zoals Parker, eens tegen de gangbare opinies ingaan en een aantal zaken op z’n kop zetten. Een consensus in deze zal wel nooit bereikt worden omdat de bronnen over de jonge jaren van Calvijn en de reformatie in Frankrijk zo schimmig zijn en allerlei gegevens waarover Abel Lefranc in zijn La jeunesse de Calvin (Parijs, 1888) nog beschikte, in de 1e wereldoorlog vernietigd zijn.
Crottet staat in de traditie van grote Franse historici zoals Lucien Febvre en Jean Delumeau. Hij is ook een leerling van de helaas ons te vroeg ontvallen Richard Stauffer, verbonden aan de l’Ecole des Hautes Études te Parijs, die samen met Rodolphe Peter te Straatsburg op veelbelovende wijze een nieuwe periode in het Franse Calvijn-onderzoek heeft ingeluid. Wat heel belangrijk is voor deze Franse onderzoekers: zij behoeven geen vertaalslag te maken, zij gebruiken dezelfde taal als Calvijn, zij hebben een zeer direkte toegang te de bronnen en kunnen daaruit citeren.
Het boek van Crottet is goed opgebouwd. Na een inleiding zijn er 3 delen. I. De jeugd van een reformator, II. Organiseren en weerstand bieden, III. Geloven, waarna een besluit: Sint Luther, Sint Calvijn, Sint Jansenius... volgt. De titels van de onderdelen zijn origineel, goedgekozen en wekken de belangstelling. I.1. De sterrenhemel bij een geboorte; I.2. Dwergen op de schouders van reuzen; I.3. Eénentwintig jaar zijn in 1530...; I.4. De zeer afgrijselijke papistische mis (1533-1534); I.5. De liefhebbers van Jezus Christus (1534-1536); II.6. Van Bazel naar Genève, (1536-1538); II.7. Genève of Straatsburg? (1538-1541); II.8. Genève, stad van God? De jaren in het midden van de eeuw; II.9. De sombere jaren (1547-1555); II.10. Klopjacht op de ketters: Bolsec, Servet, Castellio; II.11. U zij de glorie...; III.12. Calvijn als polemist; III.13. Calvijn, de prediker; III.14. De Institutie of Onderwijzing in de Christelijke godsdienst; III.15. Calvijn, schrijver in de Franse taal. In een aanhangsel worden vele belangwekkende gegevens kort samengevat: Calvijns jeugd, het universitaire systeem in Frankrijk, de kleine Raad van Genève, chronologie van de vestiging van het calvinisme in Frankrijk, chronologie van de koninklijke onderdrukking, decreten van de Sorbonne, verdeling van de preken over de jaren (overgenomen uit de studie van Richard Stauffer over de prediking, is niet helemaal meer up to date en behoeft aanvulling van de nieuwere uitgaven).
Crottets’ biografie bevat tal van passages die als het ware van terzijde de levens-en werkomstandigheden van Calvijn belichten en tot een beter verstaan bijdragen. Dit alleen al maakt zijn boek de moeite waard. Zo is Crottet in staat om een enorme opruiming te houden van een groot aantal misverstanden, cliché’s en karikaturen. Wel schrijft een theoloog, zoals Richard Stauffer, genuanceerder over de predestinatie bij Calvijn dan Crottet doet. Ook al kan men zeker vragen stellen bij Calvijns predestinatieleer in de wel logische maar niet theo-logische parallellie van verkiezing en verwerping en of hij hier niet de grenzen van de Schrift overschrijdt, Crottet maakt de indruk de predestinatie op te vatten in de zin van het latere calvinisme, waar de verkiezing direkt verbonden is met het eerste artikel en ontdaan is van de pastorale en trinitarische setting waarin Calvijn zeer doordacht de predestinatie heeft geplaatst. Datzelfde geldt van de kwestie van de Psychopannychia. Crottet gaat hier geheel voorbij aan het feit dat de leer van de zieleslaap wel bij enkele dopers voorkomt, maar stellig niet een duidelijk kenmerk is van het anabaptisme. Bovendien gebruikt Calvijn deze benaming alleen in de woorden vooraf en niet in de tekst van dit traktaat zelf. Wij hadden van een Franse historicus juist graag meer willen horen over het merkwaardige verschijnsel van het psychopannychisme in Frankrijk in de 16e eeuw en waarom Calvijn daartegen in ging.
De vertaling is over het algemeen goed, al zou men hier en daar willen betwisten of er niet een betere vertaling is. Het ‘Augustinus-complex’ van Calvijn’ (p. 82) als vertaling van ‘complexe augustinienne’ kan echt niet. Het gaat immers om het geheel van het gedachtengoed van Augustinus bij Calvijn. Om nog een enkel voorbeeld te noemen: bij het woord ‘audace’ is ‘vrijpostigheid’ (p. 155) minder geschikt, ik zou de voorkeur geven aan ‘vrijmoedigheid’ of ‘gedurfdheid’. Boersma vertaalt in de controverse met Sadoletus het woord ‘impudence’ ook met ‘vrijpostigheid’ (p. 163). Echter wat aan de orde is, is dat Calvijn zich volstrekt niet schaamt voor zijn werkzaamheid als dienaar van het evangelie in Genève, waarover hij en Farèl door Sadoletus zwaar beschuldigd werden, onder meer van het aanrichten van tweedracht, sekten en muiterij. Calvijn is door Sadoletus op zijn hart getrapt en werpt de beschuldiging als zouden Farel en hij schismatici zijn ver van zich af, als zouden zij gewaagd hebben de bruid van Christus te scheuren. Calvijn heeft hier een zeer bijbels taalgebruik en hij maakt volstrekt geen voetval voor de hierarchie, die de Sadoletus aanhangt en waarin voor deze kerkvorst de eenheid van de kerk bestaat. Integendeel, het zijn de ‘faulses et mauvaises factions’ van het pausdom die de kerk verscheuren. Immers, Christus regeert Zijn kerk, Zijn lichaam, door Zijn Woord en Geest en niet door de partij en partizanen van de paus, welke pretenties zij er ook op na houden, pretenties die tegenover de toets van de Heilige Schrift geen stand houden. Dat is de enige toetssteen die geldt. Dit getuigenis van Calvijn is niet vrijpostig, wel gedurfd en vrijmoedig.
In dit verband is het ook van belang er op te wijzen dat Calvijn zich volstrekt niet van de kerk heeft afgescheiden, zoals Crottet de bekering van Calvijn tekent (p. 82), ‘une rupture avec l’ancienne Église’. De bekering is voor Calvijn een breuk met de partij van paus en de zijnen die de kerk tiranniseren en met de dwaalleer van het pausdom, maar geen breuk met de oude kerk. Calvijns bekering is geen afscheiding, maar een hervorming, een zuivering, een herstel, een weer opnieuw de eerste plaats in de kerk toekennen aan het Woord van God. In de strikte zin is de rooms-katholieke kerk eerst ontstaan toen door het pausdom de reformatie werd afgewezen wat op de concilie van Trente bevestigd is. In de Oude Kerk en de Middeleeuwse kerk zijn er vele hervormingsbewegingen geweest, maar niet vanuit het hart van de Schrift, de rechtvaardiging van de goddeloze. Dat gaf aan de reformatie de grote stootkracht, waartegen het pausdom met behulp van de toenmalige beschikbare politieke ruggesteun (voornamelijk van de Habsburgers) de contra-reformatie heeft ingezet. Wanneer Willem III niet naar Engeland was overgestoken, zou het onheil aangericht door de contra-reformatie nog veel groter geweest. Sinds Trente gaat de door het pausdom gedomineerde kerk eenzijdig als rooms-katholieke kerk verder.
Crottet tast dan ook – het een hangt mijns inziens met het ander samen – mis in een overigens buitengewoon interessante passage over Calvijns waardering van het Oude Testament en Calvijns felle bestrijding van het antisemitisme, wanneer hij zegt dat voor Calvijn Jezus ook een soort hervormer van het jodendom is. En dat het christendom een afscheiding van het Jodendom is. Hij zegt letterlijk: ‘Le Christ de Calvin est un Réformateur du judaïsme’. ‘Le christianisme des premiers temps s’est séparé du judaïsme’. In de vertaling wordt dit: ‘Het christendom van de eerste tijd heeft zich afgescheiden van het jodendom’ (p. 318) en dat is wellicht toch niet helemaal de bedoeling van Crottet. Daarover zou men graag met hem in debat gaan. Want voor Calvijn was Abraham een christen die zich verheugde in de dag van Christus. Het is het latere jodendom, dat zich verliest in wetticisme en dat de zin van de tempeldienst en het offer niet meer verstaat en ook niet meer leeft bij de belofte van de Messias. Christus een hervormer van het jodendom te noemen is niet slechts veel te mager en te smal, het mist juist de point waar het om gaat. Hij is de Christus der Schriften; Mozes en de profeten zijn het die van Hem getuigen. Het zijn de schriftgeleerden die de sleutel van de kennis zijn kwijtgeraakt. Calvijn deelt het hartzeer van Paulus omdat een deel van het volk van het Oude Verbond, verstrikt in dit judaïsme, Christus niet aanvaardt als de Messias die Israël mocht verwachten. Calvijn heeft hartzeer omdat niet heel de kerk de hervorming en het unieke gezag van Christus door Zijn Woord en Geest aanvaardt. Want het gaat hem om de hervorming van de kerk in heel Frankrijk, in heel Europa, in heel de wereld. Zo staat ook voor Calvijn de eenheid van de Schrift, van Oud en Nieuw Verbond voorop. Er is alleen verschil in bediening, maar niet in wezen. Calvijn spreekt dan ook onbevangen in zijn uitleg van het Oude Testament over Israël als de kerk: in de zin van ‘laos’ (let wel: niet ‘ethnos’!!) is het volk Israël voor Calvijn kerk. De bijbel heeft zowel in het Hebreeuws als in het Grieks twee woorden voor volk. Het éne staat voor het volk cq. volkeren in ethnologische zin bepaald door natuurlijke stamverwantschap en nationaliteit; het andere (‘am’, ‘laos’) laat eigenlijk geen meervoud toe, het staat voor volk van God als een geroepen volk, de kinderen van het verbond, vreemdelingen in de wereld, ‘laos’ in eschatologische zin bepaald door de katholiciteit. Hier gaat niet de natuur voorop, maar de genade. Het volk van het Oude Verbond is een geroepen volk, een kerk. Het nieuwe volk van God bestaande uit joden en heidenen is eveneens een geroepen volk, niet in ethnologische maar in eschatologische zin. Dit bijbelse verschil, dat door Calvijn haarscherp wordt aangevoeld, in tegenstelling tot vele Israël-romantici, is van verstrekkende betekenis.
De genoemde punten zijn meer dan voldoende om aan te tonen dat wij in de biografie van Crottet te maken hebben met een met grote acribie en deskundigheid geschreven studie, met een intrigerend boek dat tot nadenken en verdere studie aanzet èn tot tegenspraak prikkelt. Om nog iets te noemen: Crottet wil Calvijn schetsen als een kind van zijn eigen tijd. Maar als het over de positie van de vrouw gaat, legt hij modernere criteria aan en is hij ook zeer selectief in zijn citaat-keuze. Wie gelezen heeft hoe Calvijn een man zonder vrouw letterlijk een ‘dimidium hominis’, een ‘demi-homme’ (= een half mens) noemt, hoe fel zijn toon is tegen het celibaat en hoe hij – wel ingetogen, maar dat is heel zijn stijl – spreekt over de vreugde (delectare) die man en vrouw in elkaar beleven wanneer zij elkaar omhelzen, die kan de visie van Crottet in deze niet delen. Calvijn had geen huwelijksbureau, evenmin als Kohlbrugge, maar in de praxis pietatis zijn zij beiden zeer actief geweest met huwelijksbemiddeling. Het is altijd een zegen wanneer een ‘demi-homme’ uit Gods hand een goede vrouw ontvangt en zij samen tot compleet mens worden. Bruidegom en bruid vormen in de bijbel een geliefde metafoor voor de nauwe verbondenheid van Christus met Zijn gemeente. Tegenover deze reformatorische en bijbelse nuchterheid moet alle zwoele erotiek het afleggen.
Crottets’ biografie is reeds in vele talen vertaald en het is een verheugende zaak dat het nu ook in het Nederlands verschenen is in een zeer fraaie uitgave. Daarmee is de uitgever te complimenteren. Echter, iedereen die de Franse taal maar enigszins machtig is zou ik toch aanbevelen om op z’n minst de Franse tekst er naast te lezen. Anders zullen tal van fijnere nuances hem ontgaan.

  1. Uitgeverij Kok, Kampen, 200, 425 pag., € 39,90, ISBN 9043507377