Tweeduister

Joke J. Hermsen

Joke Hermsen (1961) heeft haar roman Tweeduister geschreven in een genre dat in de Nederlandse literatuur heel weinig wordt beoefend: een historische roman gesitueerd in een bekend kunstenaarsmilieu [1]. Tweeduister speelt in Engeland, vooral in Londen, waar de teruggekomenen uit wat wij nu de Eerste Wereldoorlog noemen hun familie verbazen met stugge stilzwijgendheid, nachtmerries en alle andere traumaverschijnselen van de loopgraven. ‘Officieren worden niet gek – die kunnen ertegen’, luidde de officiële opvatting, maar romanpersonage Billy Prior is niet de enige overlevende officier voor wie het naoorlogse leven steeds moeilijker vol te houden is. ‘Prior’ is weggelopen uit een andere roman, The Regeneration Trilogy (1991-1995) van schrijfster Pat Barker. Hermsen noemt hem bij zijn voornaam en maakt van ‘Billy’ degene die voor háár hoofdpersonage Martha Thompson uit moet zoeken waar haar vader is gebleven, een in Nederland levende Engelse anarchist die tijdens een congresbezoek aan Engeland de oorlog was ingestuurd en van wie sindsdien nooit meer iets vernomen is.

Tweeduister begint in 1924, als Martha, net twee-, drieëntwintig jaar oud, de begrafenis van haar Engelse oma aangrijpt om Amsterdam te verruilen voor Londen, en eindigt aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, 1936, wanneer zij zwanger de overtocht terug maakt – naar Frankrijk. In tachtig korte hoofdstukken is Martha dan inmiddels meer te weten gekomen van het lot van haar vader, en heeft zij kennisgemaakt met de kunstenaars van en rond de modernistische Bloomsbury-groep: schrijfster Virginia Woolf, haar echtgenoot Leonard met hun Hogarth Press, dichter T.S. Eliot die redacteur is bij Faber & Faber, zijn vrouw Vivien, en verder onder meer beeldend kunstenares Vanessa Bell. Martha’s vader blijkt met filosoof Russell te hebben opgetrokken, en tijdens een kortdurend verblijf in Parijs is Martha ook onze eigen Netty Nijhoff tegen het lijf gelopen, gescheiden levend van echtgenoot Martinus, schrijfster. Martha zelf schrijft literaire en filosofische essays, net als haar bedenkster.

De tachtig hoofdstukjes ‘zijn’ meteen even zovele scènes van een geschreven filmdocumentaire, onderverdeeld in vijf perioden (1924-1925; zomer 1927; najaar 1928; 1931-1932; 1935-1936). Ze worden voorafgegaan door een proloog de dato 1985, waarin Martha drieëntachtig is en dood wil, maar bezoek krijgt van een jonge vrouw die een documentaire wil maken over vroeger, toen Martha als ‘buitenstaander, maar ook een ingewijde; de ideale toeschouwer’ al die mensen meemaakte. Mevrouw Martha geeft uiteindelijk toe. Zij hoort toch al een tijdje al die stemmen weer in haar hoofd – sinds zij in de krant een bericht heeft gezien over het opzienbarende toneelstuk Tom & Viv van Michael Hastings¼

Ook wie het nu duizelt, weet hoogstwaarschijnlijk van de massieve aanwezigheid van T.S. Eliot (1888-1965) in de Engelse poëzie. The Waste Land, ‘The Love Song of J. Alfred Prufrock’, Four Quartets: wat Nijhoff en Achterberg bij ons zijn, is Eliot in Engeland (of andersom). Eliot is de modernistische dichter bij uitstek, maar zijn volgelingen zijn in twee scholen verdeeld. Sommigen houden vooral van zijn vroege werk. Dat zou echt modernistisch zijn. Anderen ervaren de Four Quartets (1944) als de kroon op dit oeuvre. Daartussen ligt de bekering van Eliot: zomer 1927 liet hij zich door de doop opnemen in de anglicaanse kerk. De Four Quartets vormen een muzikale compositie waarin ‘de tijd’ het thema is en waarin veel autobiografische motieven zijn verwerkt. Maar bovenal zijn de Four Quartets religieus van aard. In ieder geval kennen deze gedichten een berusting die de lezer in The Waste Land uit 1922 tevergeefs zal zoeken. In Nederland zijn ze in een handige tweetalige editie, verzorgd door Herman Servotte, uitgegeven door Ambo; helaas is deze uitgave nog slechts in de bibliotheek en antiquarisch verkrijgbaar. Wel zijn diverse Engelse uitgaven in de handel.

Deze Eliot, de held van het modernisme, de intellectuele bekeerling, is de laatste tijd in opspraak. Biografieën van Lyndall Gordon (1988) en Peter Ackroyd (1993) hebben feiten naar voren gebracht die hem in een minder goed daglicht zetten. Bekend was dat Eliot een niet erg gelukkig huwelijk had met Vivien, die vanaf 1937 haar dagen doorbracht in een psychiatrische inrichting en tien jaar later overleed. Minder bekend was dat Eliot zijn echtgenote gedwongen had laten opnemen. Bekend was, dat hij – hoewel hij Vivien niet? nauwelijks? had gezien na haar opname – zeer om haar rouwde. Maar nieuw was, behalve voor intimi, dat de Amerikaanse vrouw uit zijn jeugd, Emily Hale, met wie hij jarenlang een ongekend intensieve correspondentievriendschap had onderhouden, door hem na de dood van Vivien op oneervolle wijze werd afgewezen als huwelijkspartner. Tevens vernietigde hij al haar brieven. In 1957 huwde T.S. Eliot (68) in het geheim zijn secretaresse bij uitgeverij Faber & Faber, Valerie Fletcher (30). Nog een vrouw was er in het spel, Mary Trevelyan – maar laten we het niet te ingewikkeld maken.

Hastings toneelstuk Tom en Viv (1985) heeft al die minder goeie dingen van Eliot in het zonnetje gezet. Eliot is sindsdien de man die seksueel gefrustreerd was, aan de drank verslaafd, godsdienstwaanzinnig, verlossing zoekend, geweld legitimerend – antisemitisch. In 1998 verscheen de roman The Archivist van Martha Cooley, in Nederland uitgegeven door Prometheus. Joke Hermsen noemt in haar uitgebreide verantwoording deze roman niet – mogelijk heeft die haar eigen plannen doorkruist. Vergelijkbaar met Tweeduister wordt in The Archivist het op Eliot gebaseerde personage afgeschilderd als een man die fundamenteel voorbijgaat aan wat de vrouw met wie hij bevriend is voelt (hoewel hij haar op punten beter doorheeft dan zij zichzelf), iemand die op een cruciaal moment overgaat tot desastreuze vernietiging van documenten, iemand die rust vindt in eliminatie.

De vraag bij het lezen is steeds: wat is Hermsen aan het doen? Romantiseert ze, ontmaskert ze, is het waar of is het bedacht? Je mag aannemen dat Hermsen er iets mee wil, met deze geschiedenis van Eliot en van Virginia Woolf. Zij schrijft net niet goed – laten die redacteuren van de Arbeiderspers nu eindelijk hun werk eens doen of lees simpelweg Het geheim van de schrijver van Renate Dorrestein. Dit kan zo niet. Elke suggestie van werkelijkheid wordt door de schrijfster zelve elke keer om zeep geholpen. Zoiets hoeft toch helemaal niet? Laat niet een dichter (getuige de verantwoording), maar een degelijke schrijver je manuscript doornemen. Maar dit daargelaten, Hermsen is met iets spannends bezig: de positie van Eliot en Woolf. Wie moeten we gaan (her)lezen?

Als je Hermsen op haar woord neemt, wordt het Woolf. Virginia praat zichzelf een depressie in, in 1941 pleegt zij zelfmoord. Maar Virginia is wel degene die in deze roman nuchter over de wereld kan praten, Eliot weliswaar ietsje teveel te vriend wil houden maar hem toch doorziet. Ook leeft zij ‘voelender’ dan een aantal andere personages, en wordt haar kwetsbaarheid duidelijk.Wel had zij zich wat meer over Vivien kunnen ontfermen, zoals Martha’s nichtje Louise doet – Viviens gekte is evenmin ongemotiveerd als Virginia’s zwartgalligheid. Maar daarvoor is Virginia weer teveel uit op eigen erkenning. De plusminus twaalf hoofdstukken die de lezer vanuit Virginia meemaakt (net zoals de Eliot-hoofdstukken vol van verborgen citaten uit het werk), zijn aangenaam nuchter, sympathiek, maar tegelijk verwijtbaar opportunistisch. Tom (never T.S.) maken we achttien maal mee, waarvan een keer of vijf afgewisseld door Vivien. Zijn huwelijk ontbindt net zo hard als en ernstiger dan dat van Virginia, maar hij treurt er minder om, lijkt het. Hij zoekt troost in zijn herwonnen geloof.

En precies die verbeelding van geloof is bij Joke Hermsen zo ongeloofwaardig als wat. Ja, je gelooft wel dat ‘Tom’ Eliot er zijn toevlucht toe neemt. Maar waar hij naar vlucht, dat is legitimatie van afstandnemen, heiliging van mensenhaat, gedoe rondom zelfverloochening die geen verloochening is, de schijnheiligheid gekroond. Terwijl¼ zou dat de hele bekering van Eliot zijn geweest? Dat zou niet best zijn.

Met andere woorden en overgezet zijnde (ik neem een grote stap): moeten we bij het lezen van de magistrale poëzie van Gerrit Achterberg de basis van geweld in het achterhoofd houden, de funderende moord op de (ge)liefde? Ja, dat zal moeten. Maar hoe dan zijn ‘koopman in oud roest’-regel te lezen, Christus die zich ontfermt? Is modernisme gebaseerd op geweld, wordt het vrouwelijke vermoord, gemarginaliseerd, voor gek verklaard – hoe onverwoestbaar natuurlijk ‘gek’ het in het geval van Vivien Eliot ook was?

Het lijkt erop alsof Joke Hermsen van Eliots religiositeit niets begrijpt. Dat zal zo zijn. Maar zij legt wel de vinger op de etterende wonde: Eliots negatie van al wat vrouwelijk is. Althans zijn uiteindelijke negatie van vrouwen die met hem in gesprek gingen, juist de vrouwen die volgens hun biografen leden onder een ondraaglijk verleden.

Niet voor niets schrijven Joke Hermsen en Martha Cooley hun romans: het gaat hier om de vreemde strijd van vrouwen om gelezen en gehoord te worden – zeker als het gaat om de moeilijk voorstelbare ervaringen van huiselijk geweld tegen het kind dat ze waren en de vrouw die ze zijn (‘intiem geweld’, noemt Anja Meulenbelt dat sinds kort). In hun boeken lezen de vereerde mannelijke counterpartners de teksten van de vrouwelijke hoofdpersonages niet eens. Zowel bij Hermsen als bij Cooley loopt de kloof tussen introverten en extraverten min of meer evenwijdig aan die tussen mannen en vrouwen. Naar mijn idee is eerstgenoemde kloof dieper dan die tussen de seksen, maar zeker is op het tweede onderscheid de samenleving gebouwd. Dat schijnt te veranderen. Maar of het dan geen oorlog wordt?

  1. Arbeiderspers, Amsterdam 2000, 468 p., f49,90