Utopian dreams

In search of a good life
Tobias Jones

‘Zo kan ik niet meer leven’, verzucht de Engels-Italiaanse schrijver Tobias Jones in de inleiding van Utopian Dreams [1]. Al een tijdje draagt hij het onbestemde gevoel van een dertigersdip met zich mee – en ook zijn vrienden ziet hij er mee worstelen. Aan zijn carrière ligt het niet, die verloopt voorspoedig: als voormalig lid van de redactie van de London Review of Books, schrijver van het reisboek The Dark Heart of Italy (een bestseller) presenteerde hij inmiddels twee programma’s op de Italiaanse televisie. Ook zijn leven was op orde: vanwege de liefde verhuisd naar Italië, inmiddels gelukkig getrouwd en in verwachting van een eerste kind. Vanwaar dan die vermoeidheid, dat onbestemde gevoel? Jones schrijft het, en dat is geen nieuwe analyse, toe aan de moderniteit, de hedendaagse conditie waarin ons leven is ingebed. Zijn verhuizing naar Italië is er misschien nog wel het beste voorbeeld van: oude gemeenschappen zijn opengebroken, de toegenomen welvaart en mobiliteit hebben ervoor gezorgd dat afstand nauwelijks een factor meer is als het aankomt op onze relaties. Waar vroeger de sociale gemeenschap een gegeven was in familie, dorp of stad en kerk, is dat nu veel vaker onderwerp van een keuze of misschien zelfs wel van planning. De moderne conditie van het leven gaat niet uit van het ‘gegeven’, maar van het maken van keuzes: banen, partners, kinderen, vrienden, kleding, vakantiebestemmingen, woonplaatsen, kerken, life styles en sportclubs. En dat niet eens en voor altijd, maar telkens weer opnieuw. Dat klinkt prettig, de vrijheid eigen keuzes te maken, zonder ergens rekenschap van af te hoeven leggen of zonder de voorgebaande wegen van eeuwen traditie te gaan. Maar, vraagt Jones zich af, is de nadruk op het kiezen niet een van de molenstenen om de nek van het individu en de samenleving? Van het individu, omdat het geen houvast heeft in het maken van keuzes. Van de samenleving, omdat de nadruk op het kiezen uitgaat van het recht van individuen, terwijl daar geen zinvolle gemeenschap op gebouwd kan worden.
Tegen de achtergrond van deze bespiegelingen gaat Jones op zoek naar een alternatieve invulling van zijn leven. Een gerichte zoektocht: hij zoekt het alternatief in het leven in een ‘intentionele gemeenschap’. Het leven in een gemeenschap vindt natuurlijk zijn oorsprong in de vele kloosters die Europa rijk is geweest. De ervaring van de moderniteit, de afbraak van de traditionele gemeenschappen en een hernieuwd idealisme heeft tot een nieuwe populariteit van gemeenschappen geleid onder de hippies in de jaren zestig en zeventig. In deze gemeenschappen wordt een ideaal gevolgd, het creëren van een betere wereld op kleine schaal, hetzij intern of extern gericht. Nog steeds functioneren er vele woongemeenschappen, elk met hun eigen invulling van het gemeenschapsleven. In Christelijk Nederland zijn, om slechts een enkel voorbeeld te noemen, de Timon woongroepen en de Elimgemeenschap in Doorn, bekend. Volgens Jones zijn deze gemeenschappen één van de weinige plekken waar idealen overleven in een verder ideaalloos tijdperk. In zijn zoektocht beperkt hij zich bovendien bewust tot religieuze gemeenschappen. Religie mag dan verdacht zijn in de westerse samenleving, maar, zo vraagt Jones zich af, is niet juist aandacht en ontzag voor het heilige iets wat mensen inspireert het perspectief te verleggen van zichzelf naar de ander? Hebben we dat niet juist nodig in onze tijd? Een jaar trekt hij uit om samen met zijn vrouw en inmiddels geboren dochter in vijf gemeenschappen in Italië en Engeland te wonen en te werken. Utopian Dreams is een prettig geschreven reflectie op Jones’ tijd in deze gemeenschappen.
Zijn zoektocht begint in een New Age-gemeenschap in de bergen ten noorden van Turijn, Damanhur. Het leven hier staat duidelijk te ver van zijn eigen religieuze overtuiging af – Jones is een belezen christen, die Dietrich Bonhoeffer en C.K. Chesterton paraat heeft in zijn analyses. In Damanhur lijkt de flowerpower ideologie nog te heersen (al is het in een commerciële variant), inclusief temporele huwelijken, vage rituelen, alternatieve namen en een heuse goeroe. Het doel: zoveel mogelijk jezelf worden. En hoewel het allemaal heel vredelievend is, is dit toch niet het nieuwe perspectief voor de samenleving die Jones zoekt. Op Damanhur staat de individuele keuze centraal, de eigen authenticiteit zonder dat dit in balans is gebracht met de ander en de gemeenschap. Dat is nu juist waar Jones aan wil ontsnappen. Na Damanhur bezoekt Jones dan ook nog slechts christelijke gemeenschappen. Een katholieke gemeenschap tussen Rome en Florence lijkt ideaal van opzet. Solidariteit staat centraal, maar je moet wel Katholiek zijn om er te kunnen wonen. Een gemeenschap voor ouderen in York laat dubbele gevoelens achter. Op Sicilië verblijft Jones in de gemeenschap waarin ex- gedetineerden aan het werk kunnen en de maffia wordt weerstaan. Hij is er van onder de indruk, maar echt onder de indruk raakt hij pas echt in de gemeenschap Pilson in Engeland. Pilson heeft als primair doel een plaats te bieden aan hen die voor kortere over langere tijd geen onderdak hebben. Soms komt iemand voor een nacht langs, soms blijft iemand een maand hangen. Telkens wisselt de samenstelling van de gemeenschap. En wat meer is, het verschil tussen de kernbewoners en de voorbijgangers is helemaal niet duidelijk. Pas na een aantal weken komt hij er achter dat één van de mensen die hij als gast zag in werkelijkheid een kernlid blijkt te zijn, een priester zelfs. De leden onderscheiden zich niet van de gasten, gezamenlijk zorgen ze voor het functioneren van Pilson. Wie er al een dag is, kan een volgende gast opvangen en wegwijs maken, wie komt draait meteen mee in het werk dat de gemeenschap verzet. Bovendien wordt het geloof in deze gemeenschap de gasten niet opgedrongen. Eerst de volwaardige humaniteit, pas daarna de religie, stelt men in Pilson. Eerst iemand onderdak geven, het bestaan opbouwen, pas daarna is er ruimte voor het heilige.
De manier waarop Jones zijn ervaringen beschrijft is aanstekelijk. Hij combineert het persoonlijke verslag en zijn persoonlijke ervaringen met bredere reflecties. Uit zijn ervaringen weet hij waardevolle perspectieven voor de samenleving te trekken. Hij reflecteert hierop in gesprekken met (niet-christelijke) vrienden en dat is een prettig leesbare manier van het doordenken van zijn ervaringen. Het boek is dan ook te zien als een voortdurende discussie met de hedendaagse cultuur. Helaas bezoekt Jones alleen gemeenschappen op het platteland. Er wordt veel goeds gedaan, maar toch lijkt de boodschap daardoor dat het alternatieve leven dat Jones’ zoekt buiten de stad gezocht moet worden. Alsof een alternatief alleen gevonden kan worden door jezelf uit de samenleving te isoleren. De grotere uitdaging is, denk ik, om juist midden in het leven het alternatief te zoeken. Daarom is juist de stad de plaats waar het gemeenschapsleven het meest tot zijn recht komt. Dat is ook altijd de ervaring die ik heb op Oudezijds100, de gemeenschap waar ik bij betrokken ben. Midden in de drukte van Amsterdam biedt deze gemeenschap een oase van rust, aan bewoners èn bezoekers, aan hulpverleners èn hulpvragers.
Jones kiest er uiteindelijk niet voor te verhuizen naar een gemeenschap. Niet iedereen kan in een gemeenschap leven en dat hoeft ook niet. De principes van het gemeenschapsleven kunnen ook gewoon in het eigen huis, in de eigen straat in praktijk gebracht worden. Aan het eind van het boek ontdekt Jones dat in zijn eigen straat in Parma ook een gemeenschap is, een Emmausgemeenschap, in de traditie van de onlangs overleden Abbé Pierre. Er is ook in zijn eigen buurt nog zoveel te doen, zo ontdekt hij via deze gemeenschap. In zijn zoektocht naar een alternatief leven heeft hij zijn eigen buren en buurt over het hoofd gezien. Hier komt dan toch de stad in beeld. Zou een nieuwe levensinvulling niet kunnen beginnen vanuit de eigen woning met een gerichtheid op de buurt en de buren? Je hebt je buren immers niet gekozen, stelt Jones met C.K. Chesterton. Buren zijn een gegeven, iedereen zou zomaar je buurman of -vrouw kunnen zijn. Daarom geldt: je buren staan symbool voor de mensheid als geheel. Jones’ nieuwe uitdaging is dan ook de waarden die hij tijdens zijn zoektocht heeft ontdekt vanuit zijn eigen huis en met oog voor de omgeving in praktijk te brengen.
De diepste waarde van het gemeenschapsleven laat Jones tussen de regels door aan de orde komen. Als hij al te lyrisch wordt, wordt hij teruggefloten door zijn gesprekspartners. Een gemeenschap – ook al is het een idealistische en christelijke gemeenschap – blijft een gemeenschap van mensen, inclusief intriges, rivaliteiten en conflicten, en dat zal iedereen die in een gemeenschap woont beamen. De gebroken wereld stopt niet bij de poort. Juist in het leven in een gemeenschap, stelt Jones, kan niets verborgen blijven, niets van jezelf en niets van de ander. Dietrich Bonhoeffer heeft dat omschreven als de ‘genade’ van het gemeenschapsleven. In zijn reflectie op het leven op het seminarie van Finkelwald schrijft hij: ‘Wordt op deze manier niet juist het moment van grote teleurstelling in de broeder ontzaglijk heilzaam voor mijzelf, omdat het mij grondig leert, dat wij beiden toch nooit van eigen woorden of daden leven kunnen, maar alleen van het ene Woord en de ene Daad, die ons waarachtig verenigt: namelijk de vergeving van zonden in Jezus Christus.’ Zelf denk ik dat juist deze ervaring het meest heilzame perspectief is dat een religieuze, of beter christelijke gemeenschap te bieden heeft aan de samenleving. Alleen als we onszelf werkelijk op waarde weten te schatten – en daar is het wonen in een gemeenschap een goede leerschool voor, stelt Bonhoeffer – zullen we voor de ander ruimte kunnen scheppen, in plaats van onze eigen rechten te verdedigen.

  1. Faber and Faber Limitid, London, 2007, 232 pag., ISBN 9780571223800, € 22,99.